Meer is minder

Een zeldzaamheid in de tekst vandaag – het Nederlands heeft minder woorden nodig dan het Hongaars!
Meestal is het andersom, Hongaars is een bijzonder compacte taal, dus de Nederlandse vertaling is meestal langer, woordrijker.
Maar hier is een mooie uitzondering. Half zoveel lettergrepen, half zoveel woorden:

Apró szemű eső szitált.
Het miezerde.

Wel typisch dat het dan weer over regen gaat…

Onzichtbare Held

Els Snick vertaalde een roman van Volker Weidermann uit het Duits in het Nederlands, en maakte er een beter boek van. Daarna beschreef ze in Filter hoe dat in zijn werk ging.

Je hebt van die beroepen die onzichtbaar zijn, min of meer. De mensen die in dat vak werkzaam zijn, hebben echter wel de neiging hun onmisbare, fantastische en zwaar miskende werk zo nu en dan wat positieve aandacht te geven en te laten geven. Soms is dat wat geforceerd, soms is het wat overdreven en doet het wat komisch aan, maar soms is het zo terecht, en zo goed verwoord, dat je denkt: wow! Ik wilde dat er een prijs was voor vakpromotie!

Literair vertalen is zo’n min of meer onzichtbaar vak. En dit artikel van Els Snick is zo’n vakpromotie die een lintje verdient. Ze laat iets waardevols en wezenlijks van haar beroep zien, namelijk dat persoonlijke inzet er wel degelijk toe doet! Haar authentieke benadering heeft ervoor gezorgd dat de Nederlandse vertaling correcter, vollediger en stijlvoller is geworden dan de originele tekst van Weidermann. Mooi om zo’n gedetailleerd voorbeeld te lezen van hoe je als literair vertaler niet alleen het ‘taalding’ an sich doet, maar ook je privéballen en je algemene ontwikkeling inzet om te zorgen dat het product waar je loyaal aan bent (de roman die je vertaalt) op zijn best uit het vertaalgewoel tevoorschijn komt, of zelfs: béter!

Natuurlijk is Els Snick niet de enige die zo te werk gaat, maar omdat ze het zo levendig, geloofwaardig en trouw gedocumenteerd heeft, krijgt Els Snick van mij de Vakpromotieprijs Literair Vertalen 2015!

Naschrift: en ik zou haar dan ook meteen de Vakpromotieprijs Toerisme 2015 geven, want na het lezen van haar artikel had ik zin om meteen naar Oostende af te reizen.

Nog precies zeven weken

En dan moet de eerste Nederlandse versie af zijn van Péter Gárdos’ roman Hajnali Láz. De Engelse werktitel is Fever at Dawn, in het Nederlands denk ik voorlopig aan Ochtendkoorts. Koortsachtig vertalen, meegesleept door de levensijver van de hoofdrolspelers. Dan wil je het als vertaler ook niet voor minder doen.

(II) Sneak preview uit Dragománs nieuwe roman

“Ik moet denken aan een schilderij van Papa, ik herinner me dat ik voor de muur sta waar het aan hangt, ik kijk er naar en ben er bang voor, ik ben nog klein, drie of vier jaar, en ik ga nog niet naar de kleuterschool. Het is een heel groot schilderij, ik weet ook hoe het heet, want dat hoorde ik Papa een keer tegen Mama zeggen, hij noemde het Open plek in een bos. Het schilderij bedekt de halve muur, de ene hoek is leeg, dat moet de open plek zijn, maar in het midden is het bos, een dicht en donker bos vol schaduwen, het is avond en aan de hemel is alleen de halo van de maan te zien, de maan zelf ontbreekt, die paste er niet op, maar uit de schaduwen van de bomen kun je weten dat de maan schijnt. Sinds dit schilderij aan de muur hangt durf ik de grote kamer niet door, ik durf niet naar het schilderij te kijken, ik durf niet in het duister tussen de bomen in te kijken, want ik weet wie daar woont. De uil met de varkenskop, die heel erg groot is, wel zo groot als een beer, of zelfs nog groter, en op een dag komt hij tussen de bomen vandaan, en dan pakt hij me en eet hij me op. Sinds dat schilderij aan de muur hangt durf ik de kamer niet over te steken om te gaan plassen, maar het moet, ik ben al groot, en ik ga al lang niet meer op het potje, ik móét wel. Ik wil niet naar het schilderij kijken, ik wil doen alsof het er helemaal niet hangt, maar ik kan het niet laten, ik kijk, en weet wie daar tussen de bomen zit, en eruit komt en me opvreet, hij eet me op, nee, niet doen, eet me niet op, ik wil niet dat je me opeet, nee, nee, ik zal lief zijn en alles doen, als je me maar niet opeet, deze ene keer, alsjeblieft, ik beloof dat ik braaf ben en me netjes gedraag, ik zal nooit meer hinkelen op straat en in de plassen springen, maar de uil met de varkenskop laat niets horen, ik weet dat hij zit te wachten tot het moment dat ik hem de rug toekeer en naar de wc ga. Ik kijk naar de bomen en weet dat hij daarachter staat te loeren, ik sta daar maar als bevroren, zonder te bewegen. Opeens staat Papa naast me. Wat is er Kleinemaatje, vraagt hij, en daardoor weet ik dat hij niet boos is, want als hij boos is noemt hij me nooit zo, alleen Emma. Ik kan geen woord uitbrengen. Dan vraagt Papa of ik bang ben voor het schilderij. Ik kan geen ja zeggen, ik klem mijn lippen op elkaar en knik, ik wil maar één keer knikken, maar ik knik nog eens, en dan nog eens, ik kan er niet meer mee ophouden, en dan hurkt Papa naast me, hij kijkt naar het schilderij en zegt dat ik gelijk heb, het is inderdaad een heel eng schilderij, hij zal het van de muur halen en het wegbrengen, heel ver weg hiervandaan, en ondertussen slaat hij zijn armen om me heen en houdt hij me stevig vast, en als hij me optilt merk ik pas dat er warme plas langs mijn onderbroek en maillot loopt, ik kon het niet langer ophouden, ik heb in mijn broek geplast omdat ik zo nodig moest, ik schrik en ben bang, nu wordt Papa vast boos, nu zet hij me vast op de grond en zegt hij foei Emma, kijk nou wat je gedaan hebt, maar hij is niet boos, hij zet me niet op de grond, hij zegt alleen ach, Kleinemaatje, en hij houdt me nog steviger vast, hij streelt mijn rug en mijn haar en zegt steeds maar dat ik niet boos moet zijn, dat hij me geen kwaad wilde doen, dat het helemaal niks geeft en dat hij het allerallerallermeest van mij houdt op de hele wijde wereld.”

Fragment uit Vuurstapel (Máglya) van György Dragomán. Verschijnt in januari 2016 bij Atlas-Contact
Vertaling: Rebekka Hermán Mostert

ABFRA Edit (1922-2015)

Do not stand at my grave and weep.

I am not there.
I do not sleep.

I am a thousand winds that blow.
I am the diamond glints on snow.
I am the sunlight on ripened grain.
I am the gentle autumn rain.

When you awaken in the morning’s hush
I am the swift uplifting rush
Of quiet birds in circled flight.
I am the soft stars that shine at night.

Do not stand at my grave and cry;
I am not there.

I did not die.

Mary Elizabeth Frye (1905–2004) was an American housewife and florist.
The poem Do not stand at my grave and weep was written in 1932. Q: Wikipedia)

(I) Sneak preview uit Dragománs nieuwe roman

“Hij wrijft langzaam in zijn handen, met zachte stem begint hij te praten. Toen hij nog heel klein was, zo klein dat hij nog niet eens kon lopen of praten, zat hij vaak in de modder te spelen en vormde hij met zijn handjes allerlei vogels en insecten en kikkers, hij gaf ze allemaal een naam en keek hoe ze de grond van zich afschudden en opvlogen of wegkropen of wegsprongen. Je kijkt naar zijn hand, en ziet dat zijn nagels vol aarde en modder zitten. Hij vertelt dat hij in die tijd nergens over hoefde na te denken, niets hoefde te willen, hij hoefde het alleen maar te laten gebeuren. Terwijl hij zijn hoofd schudt, zegt hij dat hij alles weer goed zou kunnen maken als hij nu nog zulke krachten had als toen. Dan zou hij alles en iedereen kunnen redden, alle slechte dingen ten goede kunnen keren, alle ziekten kunnen genezen, en de wereld kunnen veranderen, kunnen verlossen. Soms heeft hij het gevoel dat een knip met zijn vingers genoeg zou zijn om alles weer op de juiste plaatst te krijgen, en soms denkt hij dat alles hopeloos is, want wat hij vroeger kon is voor altijd voorbij en er is niets in hem overgebleven van de kracht die hij toen had. Hij is maar een schaduw van wat hij eigenlijk zou kunnen zijn.”

Fragment uit  Vuurstapel (Máglya) van György Dragomán.

Verschijnt in januari 2016 bij Atlas-Contact
Vertaling: Rebekka Hermán Mostert

Nationaal-ironisch proza

Aliz Mosonyi: Hongarenmaren (fragment)

Er was eens een beroemde Engelse bruggenbouwmeester. Op een dag ging hij op bezoek bij de Hongaren, en zei: ik bouw een brug voor jullie van heb ik jou daar! Je kunt erop wandelen, heen en weer, op en neer. Niks geen gewandel, zeiden de Hongaren. Wij hebben geen tijd om te lanterfanten. En het wandelen dan, het vrolijke fluiten dan, vroeg de bruggenbouwmeester. Welja, vrolijk fluiten, zeiden de Hongaren. Alsof wij zo goedgehumeurd zijn. Dus geen wandelen, geen vrolijk fluiten, geen meisjes zoenen, en geen plezier maken? vroeg de bruggenbouwmeester. Het moet niet gekker worden, zeiden de Hongaren. Ga jij die bruggen maar mooi ergens anders bouwen. Maar de bruggenbouwmeester deed wat hij wilde en bouwde toch een brug voor de Hongaren. Toen hij klaar was, wandelde hij er fluitend overheen. De Hongaren stonden erbij en keken ernaar. Ik zou er voor geen goud overheen wandelen, zeiden ze. Geen haar op mijn hoofd. En ondertussen wandelde de bruggenbouwmeester op en neer terwijl hij er vrolijk bij floot. Straks gaat hij nog zingen! Op onze brug! Maar nu gaat hij te ver! Ga jij maar mooi naar huis, ga daar maar fluiten, zeiden de Hongaren, en ze joegen de bruggenbouwmeester weg, maar de brug hielden ze lekker zelf.

  • §§

Er was eens een tuinder die overal wortels plantte, en wel zo razendsnel, dat hij al klaar was voordat ze doorhadden dat hij Londen, Parijs, China en India al helemaal volgeplant had. Hupsakee! zei hij, en opeens stonden Rome, Wenen, Praag en Boekarest vol wortels. Die laat er geen gras over groeien! zeiden de Hongaren. Nu is het onze beurt! Wij hoeven die wortels van jou niet, blijf uit de buurt! Wij beschermen ons geliefde vaderland! zeiden ze, en plantten Hongarije gauw vol met bonen.

  • §§

Er was eens een vriendelijke koning, die heel graag onderscheidingen uitreikte. Ik onderscheid u ter gelegenheid van uw schoenmaat 42, zei hij hartelijk, en decoreerde iemand. Ik onderscheid u omdat uw haar gegroeid is. Ik onderscheid u omdat u van kaas houdt. Ik onderscheid u omdat u gestreepte sokken draagt. Toen hij al bijna alle decoraties uitgedeeld had, kwamen de Hongaren eraan. Wij willen ook onderscheiden worden, zeiden ze. En waarom dan wel? vroeg de vriendelijke koning. Omdat wij Hongaren zijn, daarom! antwoordden de Hongaren. Welzeker, zei de koning, en hij haalde een kleine onderscheiding tevoorschijn. Geef ons een grotere, zeiden de Hongaren. Die zijn al op, zei de koning. Maar dat is toch niet eerlijk? Nee toch? Nee toch? Wij hadden de allergrootste onderscheiding moeten krijgen! Het is niet eerlijk! Jij bent een slechte koning, je bent helemaal niet aardig!

  • §§

Er was eens een Hongaars echtpaar: ijscovrouwtje en ijscomannetje, en samen maakten zij het heerlijkste Hongaarse ijs, aardbei, framboos, chocolade, vanille, ja hun vanilleijs was het verrukkelijkste vanilleijs op de hele wereld, wel honderd keer lekkerder dan het Italiaanse. Het enige probleem was, dat ze onzichtbaar waren. IJscovrouwtje, ijscomannetje en ook het ijs zelf. Vooral de vanille, die was het aller-onzichtbaarst. En toch is hun ijs het lekkerst, zeiden de Hongaren, lekker puh! Wij zijn trots op jullie, ijscovrouwtje, ijscomannetje!

  • §§

Er was eens een koningin die Elisabeth heette, en natuurlijk was ze Engels. Zo mooi als zij kon niemand op de hele wereld No! zeggen, en Yes! en al die andere Engelse woorden. Maar op een dag was ze al dat Engelse gepraat beu, en toen leerde ze Hongaars. Ze zat op de troon en riep zo nu en dan heel flink: Leegloper! Kletspraat! Deksels! in het Hongaars. En ook nog: Wel alle donders! De Engelsen verdroegen dit niet lang. Zo kunt u echt niet tegen ons praten, zeiden ze, en joegen de koningin van de troon. Toen ging Elisabeth naar de Hongaren en ze werd een eersteklas Hongaarse koningin.

  • §§

Er was eens een speurhond die door de Hongaren was getraind en die aan een half woord genoeg had om iets op te sporen. Ze hoefden maar te zeggen: Bedrieger! en daar kwam hij al aan met een bedrieger. Als ze tegen de hond zeiden: Bedrieger, Leugenaar! dan kwam hij aangelopen met een bedrieglijke leugenaar. Als ze zeiden: Bedrieger, Leugenaar, Dief! dan leverde hij een bedriegelijke, leugenachtige dief. Hij spoorde ze allemaal op en leverde ze af bij de gevangenis, ze hoefden alleen nog maar opgesloten te worden. Maar op een of andere manier verdwenen ze telkens spoorloos, niemand wist waarheen, en in de gevangenis belandden ze niet. Dan knipten de Hongaren met hun vingers, en klakten ze met hun tong, en dan rende de hond weer weg om bedriegers op te sporen die hij dan weer voor de gevangenis afleverde, maar tevergeefs, want ook die nieuwe bedriegers gingen er vandoor. Laat hem toch lekker spelen! zeiden de Hongaren, want ze hielden van dieren, en dan klonk er een fluitsignaal en hup! daar ging de hond weer.

  • §§

Er was eens een banketbakker die heel veel van zijn vaderland hield, en als er een mooie Hongaarse feestdag was, wilde hij niet zomaar simpele slagroomtaarten en chocoladetaarten bakken, maar iets vaderlandlievends. Dus bedacht hij zo’n taart, hij bakte hem, en deed er drie kleuren crème in, rood, wit, groen, framboos, vanille, cyaan, en hij smaakte heerlijk.

Uit het Hongaars vertaald door Rebekka Hermán Mostert
Eerder gepubliceerd in: Füredi Fordítói Füzetek (2012) en Donau (2014)
Bron: Aliz Mosonyi: Magyarmesék (2011)

Felemás őszi ének = Halfslachtig najaarslied

Foto: Astrid Krause
Foto: Astrid Krause

Felemás őszi ének

építsd föl minden éjszaka
építsd föl újra s újra
amit lerombol benned a
nappalok háborúja

ne hagyd kihunyni a tüzet
a százszor szétrúgottat
szítsd a parazsat nélküled
föl újra nem loboghat

nevetségesen ismerős
minden mit mondtam s mondok
nehéz nyarunk volt itt az ősz
s jönnek a téli gondok

már csak magamat benned és
magamban téged óvlak
ameddig célja volna még
velünk a fönnvalónak

Kányádi Sándor
Budapest, 1995.